06 February 2020

Ottema's reply to Van den Bergh (1871)

This reply to an article (Het onlangs ontdekte friesche handschrift; in NL Spectator; Oct. 7, p.311) by mr. L.Ph.C. Van den Bergh appeared in the Nederlandsche Spectator of Oct. 14, 1871 (p.322-323), titled Adela's Boek. The original was not found by me yet.

English translation may be improved and more notes may be added.

Adela's Boek.
Den Heere Mr. L.Ph.C. Van Den Bergh.

Naar aanleiding van uw schrijven in de Spectator van 7 October, heb ik u het navolgende te berichten: Het Oude Friesche handschrift, thans in het bezit van den Heer C. Over de Linden, Constructeur aan 's Rijks Marinewerf te Helder, is door hem  in de maand Augustus 1848 ontvangen van zijne tante A. Meijlhof, geb. Over de Linden, wonende te Enkhuizen en aldaar overleden den 4 Februarij 1849. Deze was in het bezit van het handschrift gekomen bij den dood van haren vader Andries Over de Linden, scheepstimmerman te Enkhuizen, overleden den 15 April 1820. Dit zijn feiten, waaromtrent geen twijfel kan bestaan.
Adela's Book.
Mr L.Ph.C. Van Den Bergh.

Following your writing in the Spectator of 7 October, I have the following to tell you: The Old Frisian manuscript, currently in the possession of Mr C. Over de Linden, constructor at the Royal Navy Yard at Helder, was given to him in August 1848 by his aunt A. Meijlhof, born Over de Linden, who lived in Enkhuizen and died there February 4, 1849. She had obtained the manuscript after her father died April 15, 1820 — Andries Over de Linden, ship builder at Enkhuizen. These are facts about which there can be no doubt.
3
In 1867 heeft de Heer C. Over de Linden dezelfde verklaring gegeven aan Dr. E. Verwijs. De man zal toch zelf wel het beste weten, hoe en wanneer hij aan dat handschrift gekomen is. Hij heeft nu, evenmin als toen, niet de minste reden, om eene andere herkomst op te geven, als de alleen ware. Was hij op eene andere wijze, langs een anderen weg, op een ander tijdstip eigenaar van het handschrift geworden, dan zoude hij het aan Dr. E. Verwijs en mij even goed gezegd hebben, als de hier bovenstaande verklaring. Dus kunt gij begrijpen, hoe bespottelijk ik de bewering vond van den Heer Colmjon, dat het geschrift vervaardigd zoude zijn na 1853, dat is, ettelijke jaren nadat het in het bezit was van den tegenwoordigen eigenaar. In 1867 Mr C. Over de Linden gave the same statement to Dr. E. Verwijs. The man himself must know best how and when he got that manuscript. He has no reason, nor did he ever have one, to lie about its origin. Had he obtained it in a different way, at a different time, he would have told Dr. Verwijs and me. So can you understand how ridiculous I found Mr. Colmjon's claim that the writing would have been made after 1853, that is, several years after it was in the possession of the present owner. 3
Mogen er nu in dit geschrift onjuiste denkbeelden en opvattingen voorkomen, is niet alles, wat er instaat, historische waarheid, ontmoet men hier een of ander verhaal , dat tot het gebied der sage behoort, — dat alles bewijst niets tegen den ouderdom van het geschrift. Wij bezitten daarenboven zoo weinige, ja bijna geene sagen uit den voortijd, dat elke bijdrage tot dien schralen voorraad ook weer hare waarde heeft. Wat vervolgens de taal en de taalkundige waarde van het geschrift betreft, daaromtrent kan ik niet beter doen dan u verwijzen naar hetgene Jhr. Mr. M. de Haan Hettema geschreven heeft in de Leeuwarder Courant van den 5 September 1871. Even if this writing contains false ideas and views, or if not everything is historical truth, or tales are found in it that belong to the saga's, — nothing of that would prove anything against the age of the manuscript. Moreover, we have so few, if any, almost no legends from the past that every contribution to that scarce supply has its value. With regard to the language and linguistic value of the writing, I can do no better than refer you to what Mr de Haan Hettema wrote in the Leeuwarder Courant of September 5, 1871. de Haan Hettema article here

Ten aanzien van die Burgtmaagden, die ook al de eer niet hebben u te behagen, herinner ik u aan Velleda Aurinia en Gauna, bij Tacitus, Germ. c. 8 en elders. Deze Gauna was volgens Dio Cassius de opvolgster van Velleda. En wanneer wij nu in ons H.S. onder veele burgten ook Mannagardaforda opgenoemd vinden, dan vernemen wij, wat wij vroeger niet wisten, dat Velleda in edita turri gezeteld was te Munster. Regarding those Burgmaidens, who also do not have the honor to please you, I remind you of Velleda Aurinia and Gauna, in Tacitus, Germ. c. 8 and elsewhere. This Gauna according to Dio Cassius was the successor of Velleda. And when we now in our manuscript among many burgs find Mannagardaforda listed, then we learn what we did not know before, that Velleda in edita turri had her seat at Munster. Opus historiarum... (1541) printed book with Latin text about Veleda on p. 155-159

Also see Annalium phrisicorum (Furmerius, 1609) p. 71 (Latin)
Eindelijk kan ik u de geruststellende verzekering geven, dat de naam Neptunus in het geheele H.S. niet voorkomt. Doch bij het lezen van de zwerftochten des ouden zeekonings Tunis, die weleer de Middellandsche zee in alle richtingen doorkruiste, kan men niet nalaten aan Neptunus te denken. Althans, die naam kwam Dr. Verwijs, zoowel als mij, daarbij terstond voor den geest.

Leeuwarden, den 11 October 1871.
Dr. J. G. Ottema.
Finally, I can give you reassuring assurance that the name Neptune does not occur in the whole manuscript. But when reading the wanderings of the old sea king Tunis, who previously crossed the Mediterranean Sea in all directions, one cannot help thinking of Neptune. At least, that name immediately came to the mind of Dr. Verwijs, as well as to mine.

Leeuwarden, October 11, 1871.
Dr. J. G. Ottema.
3
Tegenover dit getuigenis van dr. Ottema stellen wij het getuigenis van denzelfden dr. Ottema, in zijn verslag aan het Friesch Genootschap, blz. 238:

»De andere, Neptunus, de God van de Middellandsche zee, blijkt hier bij zijn leven een Friesche Viking, zeekoning, geweest te zijn, thuis behoorende te Alderga (Ouddorp niet verre van Alkmaar). Zijn naam was Teunis, in de wandeling bij zijne manschappen Neef Teunis genoemd, die vooral de Middellandsche zee tot het doel en tooneel zijner tochten gekozen had, en door de Tyriers vergood zoude zijn, in den tijd toen de Phoenicische zeevaart zich aanmerkelijk begon uit te breiden, en naar Friesland stevende, om hier Britsch tin, Noordsch ijzer en barnsteen uit de Balde (Baltische) zee te halen."

Qui diable est ici la dupe? Moet men er misschien bijvoegen wat er op volgt: ils sont tous dans le secret?

Red. Nederlandsche Spectator
Against this testimony from Dr. Ottema, we contrast the testimony of the same Dr. Ottema, in his report to the Friesch Genootschap, p. 238:

The other, Neptune, the God of the Mediterranean Sea, appears here to have been, when living, a Frisian Viking, or sea-king, whose home was Alderga (Ouddorp, near Alkmaar). His name was Teunis, called familiarly by his followers Neef [cousin or kinsman] Teunis, who had chosen the Mediterranean as the destination of his expeditions, and would have been deified by the Tyrians at the time when the Phenician navigators began to extend their voyages so remarkably, sailing to Frisia in order to obtain British tin, northern iron, and Baltic amber [...]

Qui diable est ici la dupe? [Who the hell is the fool here?] Maybe you should add what follows: ils sont tous dans le secret? [are they all in the secret?]

Nederlandsche Spectator editor
Ottema FG report here.

French text (Qui diable ... le secret) is from Le Barbier de Seville (1773) by Beaumarchais.



No comments:

Post a Comment