Colmjon (1828-1884) |
This reply to a newspaper article by bibliothecary and archivist mr Gerben Colmjon (Nog iets over het Oud Friesch Handschrift Sept. 12, 1871) appeared in the Leeuwarder Courant of Sept. 19, 1871, titled Thet Bok thêra Adela folstar. The same article was published Sept. 27 in the Heldersche Courant, under the title Friesch handschrift in het bezit van den Heer C. Over de Linden te Helder (see below).
A further reply by Colmjon (8 pages) was published as brochure on Sept. 25, 1871.
English translation may be improved and more notes may be added.
Thet Bok thêra Adela folstar. De Heer G. Colmjon heeft in de Leeuwarder Courant een aan mij gerichten brief doen afdrukken, zonder daarbij te vermelden, dat ik daarop hem schriftelijk geantwoord heb. Dus ben ik wel genoodzaakt den inhoud van mijn antwoord op dezelfde wijze aan het publiek mede te deelen. Ik zal trachten dit zoo beknopt mogelijk te doen, zonder mij met alle beuzelingen op te houden. |
The Book of Adela-followers. Mr Colmjon had a letter addressed to me published in the Leeuwarder Courant, without any mention of the written answers I had already sent him. So I feel obliged to communicate the content of my answer to the public in the same way. I will try to do this as concisely as possible, without dealing with insignificant details. |
3 |
"Talrijke plaatsen", schrijft de Heer C., "zijn woord voor woord in hedendaagsch Hollandsch of Friesch over te schrijven, zonder dat men eenige omzetting behoeft te maken, om een behoorlijken stijl te hebben." Dit had hij van het geheele boek kunnen zeggen, om de eenvoudige reden, dat de verschillende schrijvers zich in de gewone spreektaal uitdrukken, die zoo natuurlijk is, dat men die zelfde zaken bezwaarlijk anders zeggen of schrijven kan. Tusschen dezen verhalenden stijl, en den dorren stijl van wetten, contracten en testamenten, waarin alles bestaat, wat wij tot nu toe in de O. Friesche taal bezaten, is gene vergelijking geldig. Maar geheel op dezelfde wijze zal een Griek in onze dagen de taal van Herodotus in zijne tegenwoordige spraak kunnen overbrengen, zonder aan de woordvoeging of periodenbouw iets te veranderen, al zijn daar drie en twintig eeuwen tusschen verloopen. | "Many fragments", he writes, "can word by word be translated into Dutch or Frisian, without having to adapt syntax, in order to obtain a decent style." He could have said this of the whole book for the simple reason that the different writers express themselves in the normal spoken language, which is so natural that one can hardly say or write the same things differently. Between this narrative style, and the barren style of laws, contracts, and wills, in which everything exists that we had until now in the O. Frisian language, no comparison is valid. But in the very same way a nowaday Greek will be able to convey the language of Herodotus in his present speech, without changing the conjugation or syntax, although twenty-three centuries have passed between them. | 3 |
Evenzoo is het met sommige woorden en uitdrukkingen, waarop de Heer C. vervolgens aanmerking maakt. Die woorden en uitdrukkingen of zegswijzen bestaan nog en zijn nog in gebruik; maar dat bewijst niet dat zij voorlang, voor eeuwen niet bestonden en gebezigd werden. Het is niet mogelijk van eenig woord den tijd van zijn ontstaan aan te wijzen, tenzij namen van zaken, die zelve van later tijd en oorsprong zijn. De woorden en uitdrukkingen, waaruit eene taal bestaat, zijn toch wel even oud als de taal zelve. Als er bl. 8 staat: "tha thene Magy thàt anda nôs kryg," dan zal men toch niet beweren, dat er eens een tijd was, waarin de menschen geene neuzen hadden of geene gewaarwordingen in den neus kregen enz. enz., bl. 16 en elders: "falikant ut kuma." Dat woord falikant komt in de oudste Friesche en Hollandsche stukken, die er bestaan, reeds voor, en wel als zelfstandig naamwoord, zonder argelist en falikant, of als bijwoord: falikant uitkomen, daarnevens staat als bijvoegelijk naamwoord: mislikande b.v. "en mislikande dânte fon en diar," eene wanstaltige gedaante van een dier, d.i. eene gedaante die weinig of niet gelijkt op het voorwerp. Dit mislikande vindt men ook verkort tot mislik (Oude Friesch wetten, Leeuwarden 1782, bl. 6), 't geen wij nog wel bezigen in de uitdrukkingen, dat is eene mislijke zaak, dat ziet er mislijk uit. Even als nu mislikande, zamengesteld is uit mis en likande, zoo zal ook het b.v. naamwoord falikande, waarvan falikant ontleend is, bestaan uit fa en likande; fa in het Deensch faa (weinig) komt in het Handschrift bl. 189 voor als fê, "men jvd wil ik jo vppen lek wysa thàt fê bêtre sy," maar thans wil ik u op een gebrek wijzen, dat weinig beter is. bl. 149 "Net krekt lik". Net beteekent hier geen niet, 't welk in het HS altijd naut is en onderscheiden van nawet, niets: maar "net lik" en "krekt lik" beteekent beide volkomen gelijk en "net krekt lik" is eene door verdubbeling versterkte uitdrukking. |
It is likewise with some words and expressions, that Mr C. criticizes. Those words and expressions or sayings still exist and are still in use; but that does not prove that they did not exist and were used many centuries ago. It is impossible to indicate the time of origin of any word, except names of things, which themselves are of later time and origin. The words and expressions that make up a language are as old as the language itself. If p. 8 states: "tha thene Magy thàt anda nôs kryg," one will not claim there once was a time people did not have noses or did not sense with them, etc.; p. 16 and elsewhere: "falikant ut kuma." This word falikant is also found in the oldest known Frisian and Dutch texts, as noun or as adjective, comparable to the adjective mislikande (deformed, shapeless, miscreated), which is also found abbreviated as mislik. Just as mislikande is a compound of mis and likande, falikant will have been composed of fa and likande; fa (Danish faa) is found in the manuscript p. 189 as fê: "men jvd wil ik jo vppen lek wysa thàt fê bêtre sy"; p.149 "Net krekt lik". Net does not mean not here, which in the manuscript is always naut, next to nawet for nothing. But "net lik" and "krekt lik" both mean "the same as" or "equal to", and "net krekt lik" is an expression enhanced by doubling. |
[002/32] THÁ THENE MÁGÍ THÀT ANDA NÒS KRYG - when the magus comprehended this (lit. ... got that in the nose) [003/24] SKOLDE THÀT FALIKANT UTKVMA - that would fail miserably (lit. ... come out few-like) [189/07] MEN JVD WIL IK JO VPPEN LEK WÍSA THÀT FÉ BÉTRE SÍ - today I will point out to you a failing, which is hardly any better. (lit. ... which is little better) [149/02] HJU IS NET KREK LIK JOW BJAR.KRUK THÉR - It is just like your beer jar over there (KREK is without -T) |
In andere opmerkingen vergeet de Heer C. dat het HS niet in hetzelfde dialekt geschreven is als de O.F. wetten; deze vertoonen de taal tusschen het Vlie en de Lauwers; dat de taal tusschen het Vlie en de Kinnem. Vandaar komt het gebruik van nêi, naar, tegenover to, van lik as tegenover lik sa. Vandaar komt het ook dat in het HS woorden aangetroffen worden, die men nergens terug vindt dan in Noordholland, b.v. hêmisdêgum, heemsdagen, voor onlangs: nol in de beteekenis van eene kleine ronde terp. Dit nol is verwant met nul, welke benaming ontleend is aan de ronde gedaante van het cijfer. Het woord nul heeft niets uit te staan met het Latijnsche nullus. | In other comments, Mr C. forgets that the manuscript is not written in the same dialect as the Old Frisian laws; these show the language between the Vlie and the Lauwers; the manuscript the language between Vlie and Kennemerland. Thence comes the use of néi as opposed to to; and lik as as opposed to lik sa. Thence also that the manuscript contains words that are nowhere found outside North-Holland, e.g. hêmisdêgum, heemsdagen, for recently: nol meaning a small round terp (artificial dwelling mound). This nol is related to nul (zero), which name is derived from the round shape of the number. The word nul therefore is not derived from Latin nullus. | 3 |
Trouwens het geheele boek, geschreven voor de komst van de Romeinen in ons land, wijst geene sporen aan van bekendheid met de Latijnsche taal. Wel bevat het Latijn veele woorden van Midden Europeschen oorsprong, welke dus met woorden in germaansche talen overeenkomst hebben, zooals schola en skole, altare en àltàr, tunica en tohnekke en anderen — to-hnekka is een vrouwenkleed, dat om den hals sluit en tot den nek reikt — maar ook dikwijls bedriegt hier de schijn; zoo staat restja en de rest in geene betrekking tot restare. Dit restja is rusten‚ berusten; de voorraad, die in het pakhuis berust, is daar nog aanwezig; en "hwat thêr jeta rest fon vs alde sêdum," beteekent wat er nog aanwezig is van onze oude zeden. Daardoor beteekent ook het zelfstandig naamwoord rest eene nog aanwezige hoeveelheid. Evenmin heeft just verwandschap met justus, rechtvaardig. Het bijwoord just beteekent eigenlijk terzelfder tijd, "just wêre 't jolfêrste," "terzelfder tijd was het jolfeest." In diens zin is just verwant met jud dat een tegenwoordigen tijd aanduidt. Hierbij moet ik den Heer C. nog doen opmerken, dat het [bijvoeglijk naamwoord] justus geen part. pass. is van een werkwoord jugere, 't gene reeds wegens den vorm onmogelijk is, maar bovendien met de beteekenis niet strookt. Het werkwoord jugere of jugire, dat bij Festus en bij Varro voorkomt, beteekent het krijschen van een roofvogel, inzonderheid een wouw of kiekendief, zoodat justus op jugire past als een tang op een varken. |
Moreover, the entire book, written before the arrival of the Romans in our country, does not indicate any traces of familiarity with the Latin language. Latin does, however, contain many words of Central European origin, which therefore have similarities with words in Germanic languages, such as schola and skole, altare and altàr, tunica and tohnekke and others — to-hnekka is a woman's dress that closes around the neck and reaches to the neck — but appearances are also often deceptive here; e.g. restja and the rest have no relation to restare. This restja is to rest, to reside; the stock 'resting' in the warehouse is still there; and "hwat thêr jeta rest fon vs alde sêdum," means what is left of our old manners. Therefore, the noun also means a quantity still present. Neither is just related to justus, just. The adverb just actually means at the time, "just wêre 't jolfêrste," "at the time it was Yule-feast." In its sense, just is related to jud indicating a present tense. I have to make it clear to Mr C. that the adjective justus is not a past participle is of the verb jugere, which is already impossible because of its form, but moreover is inconsistent with the meaning. The verb jugere or jugire, used by Festus and Varro, means the crying of a bird of prey, in particular a kite or harrier, so it makes no sense to relate justus to jugire. |
3 |
De Heer Colmjon meent eene opzettelijke verknoeijing te zien in de woorden amering en salthatha. Die woorden zijn volkomen goed. Amering in later tijd verbasterd tot amery werd niet meer verstaan, en daarom heeft men er eene afleiding voor verzonnen. Het woord amering is te vinden bij Kiliaan en beteekent vonk. In een amering wil zeggen, binnen het korte oogenblik, dat eene vonk duurt. | Mr Colmjon assumes a deliberate disfiguration in the words amering and salthatha. Those words are perfect though. Amering, later corrupted to amery, was no longer understood, and therefore a derivation was made for it. The word amering can be found in the Kiliaan dictionary (1599) and means spark. In an amering means, within the short moment of a spark. | 3 |
Salthatha altijd geschreven salth-âtha is zamengesteld uit salth, verkort voor sellath, gekocht, en âtha makkers, strijdmakkers, en beteekent dus gekochte (of gehuurde) strijders, huurtroepen. Het wordt nooit van de Friesen gebruikt; de Friesche krijgslieden worden steeds wêrar landverdedigers genoemd. Alleen de vreemde vooral Asiatische Koningen hebben salth-atha huurlingen in dienst. | Salthatha always written salth-âtha is composed of salth, shortened for sellath, bought, and âtha companions, allies, and thus means bought (or hired) warriors, mercenaries. It is never used by the Frisians; Frisian warriors are always called wêrar defenders (of their own lands). Only the foreign, mainly Asiatic Kings employ salth-atha mercenaries. | The correct spelling in OLB is SALT.ATHA and SALT more likely means salt (although this may have been derived from sellath — bought or sold), for that is what they would have been paid with. |
Lunsyakte is eene schrijffout, ontstaan door het kleine verschil tusschen de vorm van de letters n en ng. Lungsyakte is de natuurlijke naam voor eene ziekte, waaraan het vee blootgestaan heeft, zoolang als het longen heeft gehad. Daarom is het een dwaas beweeren, dat de longziekte voor 1693 niet bestaan heeft, omdat men dan eerst een bepaald bericht daarvan in Hessen vindt. Al is dit laatste waar, dan is het nog geen bewijs, dat niet veele andere berichten zijn verloren geraakt, en dat er niet ontelbaar veele dingen gebeurd zijn, waarvan geen bericht tot ons gekomen is. Te stellen dat alles waarvan wij geen beright hebben, ook nooit gebeurd is, moet wel de grootste ongerijmdheid genoemd worden. Bovendien komt het gebrek aan een bepaald bericht mede voort uit de gewoonte der oude Kronijkschrijvers, die bij alle besmettelijke en doodelijke ziekten, zoo bij menschen als bij vee altijd onbepaald spreken van eene pest. Intusschen houd ik in dit geval de beschrijving van eene veeziekte bij Silius Italicus XIV, 582—612, voor een bepaald bericht, omdat daarin de longen als voorname zetel van het kwaad voorkomen. Dat nu die beschrijving uit een geneeskundig oogpunt beschouwd onnaauwkeurig en verward schijnt, komt daarvandaan, dat Silius ltalicus geen geneeskundige was, maar een dichter. |
Lunsyakte is a writing error, caused by the small difference between the shape of the letters n and ng. Lungsyakte is the natural name for a disease to which livestock has been exposed, as long as it has had lungs. Therefore it is a foolish claim that lung disease did not exist before 1693, because that is the year of the oldest known report of it in Hessen, Germany. Even though the latter is true, it is possible that older reports once existed, and that countless things have happened, of which no reports have been saved for posterity. To state that everything we have no records of has never happened, must be called the greatest absurdity. Moreover, the lack of a specific report is partly due to the custom of the ancient chroniclers, who always speak of plagues or pests for all infectious and deadly diseases, in humans as well as cattle. However, in this case I hold the description of a cattle disease by Silius Italicus XIV (582-612) for a specific report, because it contains the lungs as the principal seat of the disease. The fact that from a medical point of view this description seems inaccurate and confused is due to the fact that Silius ltalicus was not a medical doctor, but a poet. |
3 |
Een groot gewicht legt de Heer C. op het skriffilt, dat in het boek meermalen voorkomt, en dat hij verkiest gelijk te stellen met ons linnen papier. Doch hij weet niet, dat met de uitvinding van dit laatste bedoeld wordt de vervaardiging van papier uit linnen lompen. Hoe nu dat skriffilt er uit zag en op welke wijze het vervaardigd werd, weten wij niet. Alleen wordt er bericht, dat men daartoe linnent of als surrogaat pompablêdar bezigde. Doch wat is nu linnent? op bl. 95 lezen wij: "hira hemeth is linnent, hira to-hnekka wol, thàt hju selva spon ànd wêvade." Daaruit blijkt, dat met linnent bedoeld wordt, wat wij vlas noemen. Nu is zeker een vilt uit vlas zamengestampt eene zeer grove en ruwe stof, en al was zij dicht en effen genoeg om er met een penscel op te kunnen schrijven, toch met papier niet te vergelijken. Zeer juist wordt daarom dit onderscheid ook in acht genomen, door Hiddo oera Linda die in 1256 het afschrift gemaakt heeft op wrlandisk pampyer, en daarbij niet het inheemsche woord skriffilt, maar het uitheemsche papier bezigt. Skriffilt en papier is dus geenszins hetzelfde. |
Mr C. places a great weight on the writing felt, which appears several times in the book, and which he prefers to equate with our linen paper. But he does not know that the invention of the latter means the manufacture of paper from linen rags. We do not know what that writing felt looked like and how it was made. We only know that linnent was used for it, or waterlily leaves (pompablêdar) as a surrogate. But what is linnent? On p. 95 we read: "hira hemeth is linnent, hira to-hnekka wol, thàt hju selva spon ànd wêvade." This indicates that the term linnent is used for what we call flax. Certainly a felt made from flax is a very rough and coarse material, and even if it was dense and smooth enough to be written on, it cannot be compared to paper. Therefore Hidde Oera Linda justly took this distinction into account when he made the copy in 1256 on wrlandisk pampyer (foreign paper); not using the indigenous word skriffilt (writing felt), but the foreign word paper. So skriffilt and paper are by no means the same. |
[095/30] HJRA HEMETH IS LINNEN. HJRA TO HNEKKA WOL THÀT HJV SELVA SPON ÀND WÉVADE - Her shirt is linen, her tunic of wool, which she spun and wove herself. In this fragment there is no -T after LINNEN, as in [094/18] THA LINNEN TOHNEKNA THÉRA MÀN'GÉRTNE - the girls' linen tunics. However, in other fragments there is: [064/23] THÉRMITH SPARATH HJA LINNENT UT - this way, they save linen [065/25] LÉKEN. LINNENT. FILT. FÁMNA.FILT FON OTTER - cloth, linen, felt, and maidens felt made of otter I disagree about PAMPÍER being a foreign word. See 2011 blog post. |
Een ding staat onlochenbaar vast, dat het Handschrift geschreven is op eene papiersoort, die in de 13e eeuw nog in Spanje vervaardigd werd, en na dien tijd niet meer voorkomt. Slechts een enkeld stukje van zulk papier als monster zal men misschien in de verzameling van een of ander oudheidkundige nog vinden, maar anders kan niemand de weergade daarvan aanwijzen. Een gelijksoortig papier treft men aan in de Keizerlijke Bibliotheek te Petersburg in de oudste Chinesche documenten. Dit vernam ik van den Heer B. Lasonder, Predikant te Acquoij, die een geruimen tijd te Petersburg vertoefd en de Keizerlijke Bibliotheek bezocht heeft, en bij mij aan huis het Handschrift ziende, terstond de gelijksoortigheid van dit Arabische katoen-papier met het Chineesche herkende. |
One thing is undeniably certain, that the manuscript was written on a type of paper that was still produced in 13th century Spain and no longer occurs after that time. Only a single piece of such paper will perhaps be found as a monster in the collection of some historian, but otherwise no one can point out that similarity. Similar paper is found in the Imperial Library of Petersburg among the oldest Chinese documents. I heard this from Mr B. Lasonder, pastor at Acquoij, who had spent some time in Petersburg and visited the Imperial Library, and seeing the manuscript at my house, immediately recognized the similarity of this Arabic cotton paper with the Chinese. |
3 |
Verder verwijs ik den lezer omtrent deze geheele zaak naar mijn verslag daarover bij het Friesch Genootschap uitgebracht: want de laatste bedenking van den Heer Colmjon in het postscriptum geuit, dat het Geschrift vervaardigd zoude zijn na den jare 1853, is te bespottelijk om er op te antwoorden, en beleedigend voor den eigenaar.
Dr. J.G. Ottema.
|
I furthermore refer the reader concerning this matter to my report about it for the Friesch Genootschap: because the last consideration of Mr Colmjon in the postscript that the manuscript would have been created after the year 1853 is too ridiculous to be replied to, and offensive to the owner.
Dr. J.G. Ottema.
|
3 |
No comments:
Post a Comment